Spanning en Sensatie - voor thrillers
De opdracht mag zowel individueel als in tweetallen gemaakt worden.
Je leest een misdaadroman / literaire thriller. Als je deze opdracht in tweetallen doet, lees je twee romans van dezelfde auteur; het mag dan niet hetzelfde boek zijn. Na het lezen ga je de verhaalaspecten die tot spanning leiden analyseren. Dit betekent dat je je de vraag stelt hoe de titel, opbouw, tijd, ruimte(s), personages, vertelperspectief en thema gebruikt zijn om spanning op te wekken. Illustreer je bevindingen eventueel met een kort citaat of met een parafrase.
Vervolgens bepaal je (in tweetallen doe je dit samen met je klasgenoot), welke verhaalaspecten in de roman de meeste spanning opwekken. Doet de auteur het in beide boeken hetzelfde? Je schrijft je conclusies op in een vlotte tekst van 2 A4′tjes (minimaal 800 woorden).
Boven je opdracht moet staan:
-
De titel van het boek + de naam van de auteur
-
Een korte samenvatting van het verhaal (max. 250 woorden) zelf geschreven, dus niet letterlijk van het internet of van de achterkant van het boek.
De opdracht moet in totaal (incl. samenvatting) minstens 800 en maximaal 1500 woorden bevatten.
Achtergrondinformatie bij deze opdracht:
Om je op weg te helpen, lees je in de volgende alinea’s hoe een auteur met behulp van verhaalaspecten spanning kan opwekken. Dit kan inspiratie geven voor je eigen denk- en schrijfwerk. Ook kan je het boekje Laagland gebruiken, en lezen wat daar staat over spanning en open plekken.
-
Het is het makkelijkst om te beginnen met de titel van het verhaal. De keuze van een titel is niet lukraak. De titel kan op vele manieren met het boek te maken hebben: verwijzend naar de hoofdpersoon, het onderwerp van het boek, de diepere betekenis van het boek.
-
Een roman vertoont altijd een bepaalde opbouw. In de literatuur spreekt men van ‘verhaallijn’ als men naar de opvolgende gebeurtenissen verwijst. Een verhaal kan op twee manieren beginnen : met een korte voorgeschiedenis of meteen met actie waar de lezer middenin valt. Het geeft natuurlijk meer spanning als je in volle actie start. Na het begin, komt het verhaal op gang. Om het dan voor de lezer spannend te maken, gebruiken schrijvers ‘spanningsbogen’. Een spanningsboog kan langdurig zijn bv. als iets wat in het begin spannend was pas op het einde duidelijk wordt. Meestal echter duurt een spanningsboog in een misdaadroman kort en zal er na iedere korte spanningsboog vrijwel meteen een nieuwe korte spanningsboog volgen. Een verhaal kan op twee manieren eindigen: met een open einde waarbij er vragen onbeantwoord blijven of met een gesloten einde, waarin het verhaal voorgoed wordt afgesloten. Een misdaadroman eindigt op de tweede manier, met opheldering: na de spanning komt de rust.
-
Tijd is een belangrijk aspect in een verhaal. Een verhaal speelt zich niet enkel af in een bepaalde tijd (verteltijd) maar ook over een bepaalde tijd (vertelde tijd). Het is niet altijd makkelijk voor de lezer van een misdaadverhaal om een idee te hebben van de vertelde tijd. De schrijver kan in zijn verhaal namelijk een versnelling of vertraging toepassen om het verhaal sneller of juist langzamer te laten verlopen. Dat heeft natuurlijk een effect op de spanning. Een trage vertelde tijd biedt de lezers bv. alle bloedstollende details aan. Een snelle vertelde tijd geeft het boek de allures van een pagturner. Daarnaast kan een verhaal chronologisch of niet-chronologisch worden verteld. Bij dat laatste kan de misdaadauteur bv. veel flashbacks gebruiken. Die zijn wellicht nodig om het verhaal beter te begrijpen maar ze hebben wel een vertragend effect op de spanning. Sprongen in de tijd zijn ook mogelijk. Vaak wordt er een tijdsprong gemaakt bij een nieuw hoofdstuk of na een witregel. Soms wordt verteld hoeveel tijd er verlopen is bv. een maand later maar het kan ook worden overgeslagen. Een aandachtig lezer kan dat zelf wel inschatten.
-
De ruimte van het verhaal is de plaats waar het zich afspeelt. De ruimte is het decor van het boek. Sommige misdaadauteurs hebben een voorkeur voor dezelfde ruimte bv. de verhalen van Aspe spelen zich af in Brugge, Deflo situeert ze in Mechelen, Pierreux neemt Knokke als uitgangspunt. De herkenbaarheid van stadsdelen maakt het voor de lezer wel spannend. Ruimte kan dus een plaats zijn maar even goed een sfeerscheppende situatie bv. een sneeuwstorm, hittegolf of zelfs een politieke situatie bv. een oorlog, een dictatuur …
-
Natuurlijk zijn de personages belangrijk in een roman en dan zeker de hoofdpersonages. We beperken ons voor deze opgave tot de detective/politie-inspecteur die het onderzoek leidt. Stel je over hem/haar volgende vragen: gaat het in beide romans om dezelfde persoon, is er tijd in voor gevoelens, karakter en gedachten? Heeft de schrijver de nodige gegevens (bv. leeftijd, uiterlijk, familie- en vriendenkring …) gegeven om een beter beeld te hebben van de detective/politie-inspecteur? En ten slotte hoe zit het met de relatie met de andere politiemensen.
-
Schrijvers gebruiken een verteller die het verhaal uit de doeken doet. Om een verhaal goed te kunnen begrijpen is het voor de lezer belangrijk om te weten uit wiens ogen het verhaal wordt verteld. Indien het verteld wordt door de ik-persoon dan heeft de lezer krijgt zo een goede kijk op de gevoelens en gedachten van die persoon. Het inlevingsvermogen is dan bijzonder groot. Indien de vertelling gebeurt door de ogen van een ander ‘iemand’, die in hij/zij-vorm spreekt. Het lijkt net of het verhaal zichzelf vertelt en niet wordt verteld door een personage uit het boek. Het is dan makkelijker om de gevoelens en gedachten van alle personages te weten te komen. Wat heeft dit met spanning te maken? Is de ik-persoon de detective dan weet je als lezer evenveel als deze onderzoeker. Ik er een hij-verteller dan weet je soms meer dan de detective omdat je de gevoelens en gedachten van de misdadiger ook kent. Het vertelperspectief biedt een schrijver dan ook heel wat mogelijkheden om spannend werk te maken.